Filter uitspraken

Sorteren

  • In deze zaak werd een publiekscampagne beoordeeld waarin katteneigenaren werd gewezen op een “nieuwe behandeloptie” voor pijnbestrijding. Ook al bevatte de campagne geen namen van diergeneesmiddelen, oordeelde de CAVP dat sprake is van een indirecte verwijzing naar het nieuwe diergeneesmiddel dat door het betrokken bedrijf op de markt was gebracht. Nu dit een voorschriftplichtig diergeneesmiddel betreft, is sprake van een overtreding van het verbod om daarvoor publieksreclame te maken. Het bedrijf werd bevolen de uitingen te staken.

  • Het betrof hier een geschil tussen twee farmaceutische bedrijven over uitingen betreffende een vaccin voor varkens in een advertentie en een brochure. De CAVP oordeelde dat de uitingen in strijd zijn met de artikelen 3.2, 5.1 en 5.6 van de Code en daarmee is de klager in het gelijk gesteld.

  • Deze zaak betrof een geschil tussen twee farmaceutische bedrijven over uitingen betreffende een diergeneesmiddel voor honden in twee tijdschriften. De CAVP oordeelde dat de uitingen in strijd zijn met de artikelen 3.2, 5.1, 5.2 en 5.6 van de Code en heeft daarmee de klager in het gelijk gesteld. Artikel 5.6 van de Code bepaalt dat vergelijkende reclame niet nodeloos denigrerend dient te zijn. De uitingen die in strijd waren met de hiervoor genoemde artikelen moesten met onmiddellijke ingang worden gestaakt. Het verzoek om te bevelen de volledige uitspraak ongeanonimiseerd te (laten) publiceren in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde werd niet gehonoreerd.

  • De CAVP heeft in 2015 uitspraak gedaan in een procedure tussen 2 veterinair-farmaceutische bedrijven. Het betrof de vraag of bepaalde uitingen van een drietal diergeneesmiddelen op internet en YouTube kunnen worden aangemerkt als publieksreclame voor een recept-diergeneesmiddel, dat op grond van de Code is verboden. De CAVP oordeelt dat in de meeste gevallen hiervan sprake is. De totale uiting (tekst, grootte, kleurgebruik, gebruik van beelden, e.d.) speelt een rol of het als aanprijzend kan worden gezien en ook de vermelding van een naam van de adverteerder of de merknaam kan aanprijzend zijn. Het bedrijf dient de uiting met onmiddellijke ingang te staken.

  • Deze zaak betrof een aanprijzing op een website en een dvd voor diergeneesmiddelen die zijn geïndiceerd voor de bestrijding van vlooien. De klacht richtte zich op het feit dat op de website claims werden aangeprezen die niet in overeenstemming zijn met de SPC. Verder richtte de klacht zich tegen het gebruik van superlatieven, in casu de term “supersnel”. Tenslotte werd gesteld dat de dvd ten onrechte geen bijsluitertekst bevatte.

    Het verweer dat de claims werden onderbouwd door aanvullende wetenschappelijke studies, werd door de CAVP afgewezen. De Code stelt dat gebezigde claims in overeenstemming dienen te zijn met de SPC, ook indien wetenschappelijke literatuur andere inzichten geeft. Op grond daarvan werd de aanprijzing in strijd geacht met de Code. Het gebruik van superlatieven of andere overdrijvingen betreft geen algeheel verbod. In beginsel kan het gebruik van het woord ‘supersnel’ als een geoorloofde overdrijving worden aangemerkt. In het onderhavige geval acht de CAVP, gelet op de context, het gebruik van deze term echter misleidend. Tenslotte het feit dat de dvd geen bijsluitertekst bevat overeenkomstig artikel 5.4 van de Code. Verweerder gaf aan dat de verplichting van artikel 5.4 om de bijsluitertekst te vermelden alleen geldt voor schriftelijke aanprijzingen. De CAVP overwoog dat de tekst op de hoes van de dvd alsmede het dvd-schijfje zelf weldegelijk schriftelijke aanprijzingen betreffen die moeten voldoen aan artikel 5.4 van de Code. De CAVP voegde hier aan toe dat artikel 5.4 ook betrekking zou moeten hebben op aanprijzingen in beeld en geluid zoals op een dvd. Dit punt zal in de evaluatie worden meegenomen met de FIDIN en de KNMvD.

  • Deze zaak had betrekking op een aanprijzing, bestaande uit een brochure en begeleidende brief, voor een diergeneesmiddel dat is geïndiceerd voor de vermindering van de symptomen van chronisch hartlijden bij honden, veroorzaakt door DCM of hartklepinsufficiëntie. De ingediende klacht stelde dat een aantal claims onvoldoende waren onderbouwd, dat studies waarnaar werd verwezen niet toegankelijk waren en dat ten onrechte niet naar de meest actuele studies werd verwezen.

    De CAVP stelt vast dat bepaalde claims inderdaad in strijd zijn met de SPC, waarmee de aanprijzing in strijd is met artikel 5.1 van de Code. Verder stelt de CAVP vast dat de aanprijzer verplicht is om op verzoek de geciteerde studies die niet eenvoudig toegankelijk zijn, aan de verzoeker te sturen, waarmee de verzoeker de juistheid van de aanprijzing kan verifiëren. Vertrouwelijkheid van eventuele studies speelt daarbij geen rol; dan moet de aanprijzer deze studies maar niet gebruiken. Het overleggen van een samenvatting is niet voldoende. Ten aanzien van de klacht dat de aanprijzing niet verwees naar de meest actuele studies stelt de CAVP dat de Code niet de verplichting oplegt om aan alle (mogelijke) relevante studie te refereren, zolang de geciteerde studies maar wel de actuele stand van wetenschap en techniek weergeven, zoals artikel 5.2 van de Code verlangt. In het onderhavige geval waren de geciteerde studies onvoldoende representatief.

  • In april 2007 diende een bedrijf een klacht in bij de CAVP over een reclame voor een concurrerend vaccin tegen Mycoplasma hyopneumoniae bij varkens. De reclame claimde “bescherming van geboorte tot slacht”, wat volgens de klager wetenschappelijk onjuist en misleidend was, en bovendien buiten de geregistreerde indicatie viel. De klager stelde dat dit tot verkeerd gebruik en mogelijk dierenleed kon leiden.

    De aangeklaagde partij verdedigde zich door te stellen dat het ging om een reclameslogan en niet om een wetenschappelijke claim, en dat vaccinatie vanaf de eerste levensweek toegestaan was. De CAVP oordeelde echter dat de reclame feitelijk onjuist was en misleidend, vooral door de suggestie dat de tekst op het etiket wetenschappelijk goedgekeurd was. De klacht werd deels gegrond verklaard en de aangeklaagde moest de advertentie aanpassen. Beide partijen moesten 50% van de procedurekosten dragen.